Zusters van Liefde van Jezus en Maria Moeder van Goede Bijstand

De congregatie te Schijndel, Rosmalen en 's-Hertogenbosch

Inleiding

In de 19e eeuw leidde een aanzienlijke groep mensen in Schijndel een armoedig bestaan. Zij waren aangewezen op de bedeling, op werkverschaffingsprojecten van de gemeente en op hulp vanuit andere organisaties zoals de kerk.
Vanaf 1831 was Antonius van Erp (1797-1861) pastoor in Schijndel. Als pastoor legde hij een grote sociale belangstelling aan de dag. Vooral de zorg voor de arme zieke medemens en de mogelijkheden tot het volgen van onderwijs met name voor meisjes vond hij van groot belang. Van Erp richtte een schooltje op waar meisjes onderwezen werden in godsdienst en handwerken.
Hij richtte een verzoek om hulp aan de Zusters van Tilburg. Deze congregatie was gesticht door Johannes Zwijsen, pastoor in Tilburg. Van Erp was met hem bevriend. Het verzoek bleek tevergeefs en bij pastoor Van Erp rijpte het plan om zelf een congregatie te stichten.
Hij kende een vrouw, Maria de Bref, die haar noviciaat doorbracht bij de Zusters van Tilburg. Na haar professie in 1836 vestigde zij zich met enkele medezusters in de oude pastorie in Schijndel. Aanvankelijk was er nog geen sprake van een klooster, maar van een 'associatie tot het oprichten van een huis of gesticht'. Ook kloosternamen werden in officiële stukken nog niet gebruikt.
1 november 1836 werd de officiële stichtingsdatum van de 'Congregatie van Liefdadigheid van Jezus en Maria, de Moeder van den Goeden Bijstand'. In 1837 kregen ze toestemming voor de oprichting van een lagere school. De eerste overste, Maria de Bref, behaalde daarvoor haar onderwijsbevoegdheid.
Vanaf het begin van de stichting had pastoor Van Erp voorzien in een eenvoudig regelboek. Deze zogenaamde constitutie was de basis voor de congregatie. De regel van de Zusters van Liefde uit Tilburg stond model voor die van de Zusters van Schijndel. Twee elementen bleven, ook na herzieningen van de regel, van belang voor de zusters: de godsdienstige en geestelijke vorming van de leden en het zich toeleggen op de noden van de medemens. Het devies 'Ora et labora' was een kernachtige samenvatting van het kloosterideaal. Bovendien legden de leden de geloften af van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede. Met name in de beginfase was het vinden van een goede afweging tussen bidden en werken problematisch. Deze vorm van religieus leven was immers nieuw en kende weinig historische voorbeelden. Op 27 mei 1881 kreeg de constitutie de officiële goedkeuring van paus Leo XIII.
De praktijk van alledag werd vastgelegd in een boekje met 'bijzondere regelen', het zogenaamde directorium. Voorschriften met betrekking tot onder andere kleding, behuizing en voeding werden hierin beschreven.
Reeds in de eerste jaren van het bestaan van de congregatie meldden zich regelmatig nieuwe postulanten. De omstandigheden in het klooster waren echter moeilijk: de zusters hadden nauwelijks
inkomsten en ontbeerden vaak de eerste levensbehoeften. In die beginfase was het sterftecijfer onder de jonge zusters hoog.
De eerste stichting van een klooster buiten Schijndel was in 1856 in Geldrop waar een broer van pastoor Van Erp pastoor was. Van 1856 tot 1929 werden 36 nieuwe kloosters, ofwel succursalen gesticht. In de jaren '20 vertrokken de eerste zusters naar de missie. Vlak voor Wereldoorlog II waren er in Nederland en elders 47 kloosters. In 1896 ging de eigen Kweekschool in Schijndel van start. Deze school was uiteraard van groot belang, omdat het geven van onderwijs tot een van de hoofdtaken van de congregatie gerekend werd.
In 1873 kwamen de Zusters van Schijndel naar Rosmalen en in 1929 stichtten zij het klooster in de Nemiusstraat te 's-Hertogenbosch. De geschiedenis van de Zusters van Schijndel in de gemeente 's-Hertogenbosch wordt hier beschreven.

1. Het klooster 'Huis Van Meeuwen' te Rosmalen

stichting

Vanaf 21 april 1873 waren de zusters van Schijndel werkzaam in Rosmalen. Zij vestigden zich in Rosmalen op uitnodiging van pastoor Joh. Oliviers. De bouw van hun klooster werd mogelijk door een grote financiële inbreng van mevrouw Theresia van Meeuwen-Coenen. Zij was een gefortuneerde vrouw , die oorspronkelijk afkomstig was uit 's-Hertogenbosch. Zij bezat onder andere het buitengoed Eykenburg bij het dorp Maliskamp. Uit de verkoop van deze grond zou daar een gesticht voor arme, oude mensen gebouwd worden. Er lag een plan klaar voor het gebouw: een tekening van de Bossche architect Nabbe. De pastoor wist mevrouw Van Meeuwen echter over te halen het klooster niet in Maliskamp maar in Rosmalen aan de Kerkenhoek te bouwen. Uit enkele bewaarde brieven van mevrouw Van Meeuwen bleek dat zij in het huis één kamer voor haarzelf opeiste en dat het gesticht haar naam moest dragen. De brieven werden verstuurd uit Aken. Zij verbleef daar vanwege haar slechte gezondheid en overleed er ook in mei 1882. Het totale kapitaal van ƒ 50.000,- werd, uiteraard, onder grote erkentelijkheid van de Rosmalense parochie geaccepteerd.
Voordat de zusters naar Rosmalen kwamen werd er een 'Acte van Overeenkomst' gesloten tussen het bestuur van de congregatie in Schijndel en het kerkbestuur van de parochie St. Lambertus te Rosmalen. Algemeen overste van de zusters was toen zuster Emmanual de Gier. In deze acte werden in een aantal artikelen de rechten en plichten van beide partijen vastgelegd. Er werd onder andere bepaald dat het gesticht en de zusters onder het gezag van het moederhuis in Schijndel bleven. Voorts dat de taken van de zusters in het onderwijs en in de verzorging van oude mannen en vrouwen lagen. In het gesticht was plaats voor maximaal 12 ouderen. De kosten van de zusters kwamen voor rekening van het kerkbestuur en werden vastgesteld op ƒ 700,- per jaar. Veranderingen in het contract waren alleen mogelijk met tussenkomst van de bisschop van 's-Hertogenbosch.
Op 3 februari 1874 berichtte het kerkbestuur van de parochie H. Lambertus officieel aan het Gemeentebestuur dat een 'instelling van weldadigheid' was opgericht in het gebouw 'Liefdadigheidsgesticht van Meeuwen'.

klooster

Het klooster werd toegewijd aan het H. Hart van Jezus. Of het gebouw gerealiseerd werd naar het reeds eerder genoemde plan bleef vooralsnog onduidelijk. Het klooster werd gebouwd in een u-vorm. Het middelste hoofdgebouw was twee verdiepingen hoog en kreeg een iets uitspringend deel
waar zich de ingang bevond. Boven de deur was een spitsbogig muurvlak. 'Het met pannen gedekte schilddak werd gedragen door een overstekende dakgoot op consoles, waartussen gemetselde boogjes'. beschreef Jan Smits in zijn vademecum. Aan weerszijden van het hoofdgebouw bevonden zich naar voren uitspringende eenlaagse vleugels.
In eerste instantie werd het klooster bewoond door vijf zusters. Bij het toenemen van de taken groeide het aantal zusters uiteraard. De andere bewoners waren ouden van dagen. Aanvankelijk moest men genoegen nemen met een sobere, armoedige inrichting. Het eenvoudige huisraad werd vanuit Schijndel aangevoerd. In 1895 werd de eerste steen gelegd voor de kapel. Op 8 april 1896 werd de kapel ingezegend.
De zusters voorzagen in hun levensonderhoud uit de bijdragen van het kerkbestuur en uit bijdragen in de pensionkosten van de ouden van dagen. Verder had mevrouw Van Meeuwen grond in Rosmalen nagelaten, waarvan de zusters het vruchtgebruik hadden. Het betrof onder andere weilanden aan de Maaskant, de zogenaamde Zeven Morgen, met grazend vee. Ondanks deze inkomsten leden de zusters een armoedig bestaan.

De werkzaamheden van de zusters

onderwijs

Op 1 mei 1873 begonnen de zusters Helena van Kant en Hendrika Maria de Gier met het geven van bijzonder onderwijs aan een groep van 48 meisjes. Een jaar later waren dat er al 80. In de oogsttijd echter waren het er beduidend minder: de kinderen moesten op het land helpen.
In 1896 werden de scholen (kleuter- en lager onderwijs) verder uitgebreid, terwijl in 1906 nieuwe schoolgebouwen tot stand kwamen. Dit gebeurde onder pastoor Fritsen. In een nieuwe overeenkomst kwamen de congregatie en het kerkbestuur overeen dat in het onderwijs aandacht moest zijn voor de catechismus en voor handwerken. Voorts regelde het congregatiebestuur het aantal zusters dat nodig was en zorgde het kerkbestuur voor de gebouwen en de meubels.
Men kreeg in 1929 een tegenvaller te verwerken. De inspecties van onderwijs en volksgezondheid keurden namelijk het gebouw van de bewaarschool en de drie lokalen van de laagste klassen van de lagere school af. In 1932 werden deze klassen ondergebracht in het gebouw van de oude jongensschool; het kleuteronderwijs lag jarenlang stil. Pas zeven jaar later was er weer ruimte voor de kleuters.
Voor het onderwijs in Rosmalen was 3 mei 1939 een belangrijke datum. Op die dag werd de nieuwe Mariaschool plechtig ingezegend. Het gebouw was door architect H.W. Valk ontworpen in boerderijstijl. Deze bouwwijze zou voor de kinderen van Rosmalen een 'thuisgevoel' geven. Bovendien paste de school ruimtelijk gezien zeer goed in deze omgeving. De vreugde voor de kinderen was echter van korte duur. Enkele maanden later werden er gemobiliseerde soldaten in de school ondergebracht.
In de naoorlogse decennia kreeg de school door diverse verbouwingen een u-vorm. In 1960 werd als hoofd van de Mariaschool een leek, de heer C. Pennings, benoemd. Eind jaren '80 verhuisde de school naar een andere locatie in het Ven. De oude Mariaschool werd kort daarna gesloopt.
Vanuit de lagere school groeide in de jaren '50 de zogenaamde 7e en 8e klas, die een formele vorm kreeg in het VGLO (Voort Gezet Lager Onderwijs). Voor veel meisjes was deze verlenging van de onderwijstijd bedoeld om de overgang naar het einde van de toenmalige leerplichtleeftijd te maken. In de jaren '60 kwam uit het VGLO voor meisjes het Lager Huishoud- en Nijverheidsonderwijs (LHNO) voort. In augustus 1967 kwam in Rosmalen LHNO-school 'De Bron' tot stand. Leiding en personeel waren nagenoeg gelijk aan de VGLO-school. Aan de school was tevens het Mater Amabiliswerk
verbonden. Dit was vormingswerk voor de werkende jeugd. De school was aanvankelijk gevestigd aan de Van Meeuwenstraat. In 1977 kwam aan de Kattenbosch een nieuwbouwschool tot stand voor circa 250 leerlingen. Ook hier traden de zusters terug uit de schoolleiding. De Bron bleef bestaan tot 1990. De school kwam toen onder de opheffingsnorm.
De Zusters van Schijndel maakten dit niet meer mee. In 1987 waren de laatste zusters uit Rosmalen vertrokken.

zorg

De oorspronkelijke opzet van mevrouw Van Meeuwen was de oprichting van een liefdesgesticht. De huisvesting en verzorging van oude mannen en vrouwen behoorden derhalve tot de kerntaken van de zusters. Mannen waren ouder dan 65 jaar, vrouwen moesten de 60 gepasseerd zijn. Voor de verzorging van de ouden van dagen ontvingen de zusters aanvankelijk ƒ 100,- exclusief medicijnen en begrafeniskosten. De vrouwen woonden links van de hoofdingang, terwijl de mannen hun verblijf aan de achterzijde van het gebouw hadden.
Een telling uit 1951 gaf aan dat zo'n 11 zusters zorgden voor 37 ouden van dagen. Tot augustus 1953 was de zorg voor deze groep bejaarden aan de zusters toevertrouwd.

In oktober 1882 werd in het klooster een weeshuis voor kinderen uit de parochie Rosmalen gesticht.
Het doel was om verwaarloosde kinderen of weesmeisjes tot 'brave christenen en nuttige leden der maatschappij te vormen'. Meisjes werden geplaatst tussen 5 en 12 jaar. Zij mochten blijven tot zij in goede diensten konden worden geplaatst of tot ze in eigen behoefte konden voorzien. Ook jongens tot 7 jaar werden in het klooster opgevangen. Parochianen konden bijdragen in de zorg voor de weeskinderen. Vanaf 3 gulden werd men beschermheer of -vrouw. 'Medeopzichter' werd men bij een donatie van 25 gulden. In oktober 1934 werd het weeshuis opgeheven.
Behalve de structurele zorg voor bejaarden en wezen stond het klooster open voor noodsituaties. Zo was het klooster toevluchtsoord tijdens overstromingen van de Maas op het eind van de 19e eeuw. Het klooster had namelijk een verdieping waarop men zich kon verschansen. Het klooster werd in 1876 ingericht als noodhospitaal tijdens een tyfusepidemie. De patiënten werden met eenvoudige middelen door de zusters verpleegd. Op advies van de dokter rookten de zusters zelfs sigaretten om infectie te voorkomen. In oktober 1914 namen de zusters tijdelijk 12 Belgische vluchtelingen op.

Het nieuwe klooster

Vanwege achterstallig onderhoud en door oorlogsschade was de bouwkundige staat van Huis van Meeuwen slecht. In 1953 werd onder lichte dwang van de zusters in een vergadering van kerkbestuur, congregatieleiding, vertegenwoordigers van het bisdom en beoogd architect De Reus besloten om een deel van het klooster te slopen en te herbouwen. Na goedkeuring van de bouwplannen door de bisschoppelijke bouwcommissie werd het werk aanbesteed. De werkzaamheden ten behoeve van de bejaarden werden beëindigd en de zusters namen tijdelijk hun intrek in het klooster in de Nemiusstraat in 's-Hertogenbosch.
Op 27 april 1955 zegende pastoor Van der Heijden in aanwezigheid van genodigden het klooster in. Het klooster kreeg een L-vorm en had deels twee bouwlagen en voor een deel één verdieping. In de hoofdvleugel bevond zich op de begane grond de kapel.
Na het vertrek van de zusters uit Rosmalen in 1987 trachtte het parochiebestuur het klooster te verhuren. Het gemeentebestuur had echter andere plannen met deze locatie. Het kloostergebouw
werd uiteindelijk gesloopt. Op deze plaats werd een steunpunt voor ouderen gebouwd: Van Meeuwenhof.

2. Het klooster van 'De Zoete Moeder' Nemiusstraat, 's-Hertogenbosch

stichting

Pastoor Prinsen van de parochie St. Jacob in 's-Hertogenbosch ondernam in de jaren 1910 en 1920 pogingen om Zusters van Schijndel naar 's-Hertogenbosch te krijgen. Zij zouden ingezet worden in een internaat voor leerlingen van het lyceum of in een pension voor leerkrachten. De pastoor zag ook mogelijkheden in een bewaarschool of in de zorg voor arme kinderen. Prinsen was kapelaan in Schijndel geweest en kende het werk van de congregatie van de Zusters van Liefde. De congregatie wees de verzoeken echter af.
De zusters kwamen in de jaren '20 weer in beeld, nadat de werkzaamheden aan de wijk de Muntel waren begonnen. In deze nieuwe uitbreiding ten noorden van de Aa werden huizenblokken gebouwd, kwam de prestigieuze Koninklijke School voor Kunst, Techniek en Arbeid tot stand aan het Duhamelplein (nu: Kapelaan Koopmansplein) en was er, uiteraard, plaats voor een kerk. Nadat in 1922 de parochie van de H. Antonius van Padua was opgericht, de grond was aangekocht en kerk en pastorie waren aanbesteed, werd in 1923 met de bouw van de kerk begonnen. De kerk werd op 11 april 1924 door de bisschop van 's-Hertogenbosch, Mgr. A.F. Diepen, geconsacreerd.
Bouwpastoor A. de Beer had in het begin van de jaren '20 al contact gehad met de congregatie van de Zusters van Schijndel. Aan het gemeentebestuur liet hij weten dat de zusters naar 's-Hertogenbosch zouden komen als er een school was. Dat werd de school aan de Geldersedam.
In 1927 en 1928 werd de grond voor het klooster en de bijgebouwen in de Nemiusstraat aangekocht. Men betaalde ƒ 9,- per meter; de oppervlakte van het perceel was 3507 vierkante meter. De bouwvergunning werd in september 1928 verleend. In april 1929 kochten de zusters nog een stuk grond aan de Jan Schöfferlaan voor ƒ 15,- per meter.
Nadat in 1930 het parochiehuis aan de Jan Schöfferlaan was gerealiseerd en enkele jaren later een pension voor ouderen aan de Gheert van Woustraat was een praktisch aaneengesloten terrein van kerkelijke gebouwen ontstaan met in het centrum een prachtige tuin.
Eind augustus 1929 arriveerden zes zusters met de bus uit Schijndel. Het klooster was echter nog niet klaar: het dak lag er nog niet op. Ze bivakkeerden in de pastorie en in de school. Op 2 september begonnen de zusters met het werk op school. Eind december was het klooster gereed. Er woonden toen 18 zusters.

het klooster

29 november 1928 vond de aanbesteding van klooster en kleuterschool plaats in het Moederhuis in Schijndel. De laagste inschrijver was A. van der Steen uit Hintham, die het werk voor ƒ 108.300,- kon leveren. Het ontwerp voor het klooster was van de architecten H.W. Valk uit 's-Hertogenbosch en F. Vervest uit Eindhoven.
Het gebouw had een geknakte bakstenen voorgevel. Ter hoogte van de kapel bevond zich aan de voorzijde een topgevel. Deze gevel kreeg scherpe spitsboogramen. De rest van het pand had op de begane grond boogramen, terwijl op de verdieping rechthoekige ramen werden toegepast. Boven de ingang werd een beeld van de Zoete Moeder, de patrones van het klooster, geplaatst. Aan de tuinkant had de kapel een 4-zijdige apsis en op het dak van de kapel bevond zich een dakruiter. Het geheel bevatte expressionistische stijlelementen. Tussen het klooster en de school werd een galerij gebouwd.
Aan het interieur van de kapel werd speciale aandacht besteed. Het bekende atelier voor kerkelijke kunst van Aug. Hermans uit Den Haag leverde het altaar en de communiebank. De prijs was ƒ 2885,-. De zusters zagen af van de beschildering van de kapel door Hermans. De firma Van Blerk uit Tilburg leverde het tabernakel. Op 5 februari 1930 werden kapel en klooster ingezegend door Mgr. A. F. Diepen.
Twee glas-in-lood ramen in de kapel werden na de oorlog vervaardigd. Het waren afbeeldingen van de Zoete Moeder en van St. Jozef. Ze waren gemaakt bij de firma Corn. van Straaten uit Utrecht. Het geld voor de ramen werd ingezameld onder de mensen die op het eind van de oorlog bij de verovering van de stad hun toevlucht in het klooster vonden.

De werkzaamheden van de zusters

onderwijs

Een van de hoofdtaken die de Zusters van Schijndel zich gesteld hadden, was het verzorgen van goed katholiek onderwijs aan kleuters en meisjes. Het schoolgebouw aan de Geldersedam, naast het klooster, was in 1925 gesticht als parochiële jongensschool. De school was ontworpen door de architecten H.W. Valk en H. de Graaf. Dit gebouw werd in januari 1928 overgedragen aan 'Het Burgerlijk Zedelijk Lichaam, Vereeniging van Vrouwen tot verpleging van zieken en het geven van onderwijs', gevestigd in Schijndel. De jongens betrokken een nieuwe school aan de Graafseweg. Enkele jaren later werd er een andere jongensschool, de St. Antoniusschool, gebouwd aan de Jan Schöfferlaan, tegenover het parochiehuis.
Op 1 september 1929 vond onder grote belangstelling de officiële opening plaats van de meisjesschool aan de Geldersedam. De school werd toegewijd aan 'De Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch'. Inzegening van de school was niet nodig, want die had in 1925 bij de stichting van de school plaats gevonden. Het personeel werd wel gezegend. De school ging van start met 221 leerlingen.
Begin januari gingen de kleuterscholen van start. De eerste Montessori-kleuterschool van
's-Hertogenbosch begon met 50 kleuters. De Fröbelschool startte met 100 leerlingen.
Tijdens de mobilisatie werden Nederlandse soldaten in de school ondergebracht. In oorlogstijd werden delen van het klooster, de pensions en de scholen door de bezetter gevorderd. Het was een lastige tijd en de bewoners moesten zich vaak behelpen. Bij de bevrijdingsacties van de stad verbleven zo'n 600 mensen in de kelders en de gangen van het klooster.
Nadat na de oorlog de schade in het complex hersteld was, werd in 1951 de Fröbelschool uitgebreid.
Bij het 40-jarig bestaan van de school in 1969 was op de lagere school het aantal leerlingen terug gelopen naar 207 kinderen voor 7 klassen. Begin jaren '70 nam de laatste zuster afscheid als hoofd der school. Zuster José werd opgevolgd door de heer Visser. Enkele jaren later werd de school onderdeel van een groot schoolbestuur, de St. Jansstichting.
Bij de aanvang van de nieuwe basisschool in 1985 werd de kleuterschool gesloten. Het gebouw werd een jaar later gesloopt. Na diverse fusies werd de school een van de locaties van basisschool Kameleon. Binnenkort betrekt deze school een nieuw complex aan de Antoon der Kinderenlaan.

zorg

Naast het onderwijs was de bejaardenzorg een kerntaak van de Zusters van Schijndel. Aansluitend aan het klooster werd op de hoek van de Nemiusstraat en de Gheert van Woustraat een pension voor bejaarden gebouwd. Ook op de reeds gekochte grond aan de Jan Schöfferlaan werd tussen pastorie en parochiehuis een huis voor ouden van dagen gesticht. Beide panden werden ontworpen
door architect De Graaf en gebouwd door aannemer Versteegde. Men bouwde in baksteen in een traditionele stijl. Op 16 juli en 27 augustus in het jaar 1936 werden de pensions in gebruik genomen.
De bezettingstijd was voor de zusters en voor de pensiongasten een lastige tijd. Waren er in 1942 nog 20 pensiongasten in huis, een jaar later werden beide pensions en een deel van het klooster door de bezetter gevorderd. Na de bevrijding en na enig noodherstel werden de gebouwen door de geallieerden opgeëist.
In de loop van 1946 kwamen de pensionbewoners geleidelijk aan weer terug. Vanaf 1974 werden in de leegkomende kamers bejaarde zusters van de congregatie gehuisvest. In 1990 overleed de laatste gast van Jan Schöfferlaan 1; de laatste gast uit de Gheert van Woustraat vertrok in 1991. Zij overleed twee jaar later.

Besluit

In het begin van de jaren '70 vond in dit stadsdeel de eerste fusie tussen parochies in
's-Hertogenbosch plaats. De Antoniusparochie ging samen met de Sacramentsparochie. In 1977 volgde de sluiting van de Muntelkerk en in 1983 werd de kerk gesloopt. Op de plaats van de kerk verrees een appartementencomplex. De pastorie had in de loop der jaren verschillende functies. Het parochiehuis werd verkocht aan de gemeente en omgebouwd tot buurthuis. Geleidelijk aan werd het kerkelijk vierkant ontmanteld.

eindfase, plannen voor de gebouwen

Vanaf 1 september 1975 verbleef in het gebouw Jan Schöfferlaan 1 een kleine communiteit van enkele 'Bossche' zusters. In 1995 werd het klooster in dit gebouw opgeheven. Het werd nog enige tijd gehuurd door de congregatie Missie en -aanbiddingszusters van de H. Familie. Daarna werd het pand Jan Schöfferlaan 1 in 2000 verkocht aan woningcoöperatie 'De kleine Meierij'.
In februari 2000 kondigde het hoofdbestuur van de zusters de sluiting van het klooster in 2004 aan. Het gebouw kreeg in 2001 de status van rijksmonument. Op 7 december 2003 werd het kloostercomplex verkocht aan de firma gebr. Van Wanrooy uit Geffen. Deze firma had het plan om in het rijksmonument koopappartementen te bouwen. Na een afscheid van de buurt, een reünie van oud-medebewoonsters en een officieel afscheid van de parochie en de stad, vond op 27 april 2004 de overdracht van de sleutels aan de fa. Van Wanrooy plaats. De laatste 9 zusters verlieten het klooster. Een kleine groep ging wonen in het appartementengebouw aan het Kapelaan Koopmansplein. De rest keerde terug naar Schijndel. In het pand vonden Poolse werknemers tijdelijk onderdak.
In 2005 werden klooster en pension gekocht door de woningcoöperatie SWH. Een deel van het complex werd verbouwd in het kader van een project voor jongeren, 'Kamers met kansen'. In het andere deel zou een stadshotel gevestigd worden. Dit laatste plan ondervond vanwege de crisis enig oponthoud.

toekomst

In de afgelopen decennia kreeg de congregatie van de Zusters van Schijndel nauwelijks nieuwe aanmeldingen. De congregatie verouderde en vergrijsde. Het heilzame werk van de zusters in het onderwijs en de zorg was overgenomen door de staat en door lekenorganisaties.
Op 1 januari 2013 telde de congregatie 181 leden met een gemiddelde leeftijd van 83 jaar. De zusters verlieten hun succursalen en keerden veelal terug naar de twee vestigingen in Schijndel. Op dat moment verbleven 58 zusters buiten het klooster: 36 zusters woonden zelfstandig, 22 verbleven in een kleine groep.
In de emancipatiebeweging van de katholieken speelden de 'nieuwe' kloosterorden een grote rol. De Zusters van Schijndel droegen in de ontwikkeling van het onderwijs en de zorg in belangrijke mate bij.

Bronnen



Geert Donkers, mei 2013